Het onderwijs omvat meer dan enkel de doorstroomtoets

Gepubliceerd op 24 maart 2024 om 17:54

In het nieuws las ik over de ophef die is ontstaan door de nieuwe doorstroomtoets. Volgens berichten in de krant betwijfelen schoolleiders of de nieuwe toetsmethode betrouwbaar is en of deze daadwerkelijk de kansengelijkheid onder leerlingen vergroot. Op sommige scholen scoren dertig tot vijftig procent van de leerlingen hoger dan verwacht. Een school meldde zelfs dat leerlingen die altijd als kansrijk worden beschouwd, juist een lager advies krijgen.

Ik merk allereerst op dat de eerste reacties negatief lijken te zijn. Zijn de positieve reacties toevallig niet gemeld in het nieuws? Als het doel van de nieuwe doorstroomtoets is om kansengelijkheid te bevorderen, zou het feit dat leerlingen hoger scoren dan verwacht juist goed nieuws moeten zijn. Dit kan suggereren dat de herziene normen effectief zijn geweest.

Ergens heb ik gelezen over de verschillen tussen de nieuwe en oude toets. De meeste wijzigingen lijken te liggen in de lay-out, structuur, volgorde en de manier waarop vragen worden gesteld en beantwoord. Ik ben echter niet op de hoogte van specifieke veranderingen in de normering, wat mogelijk heeft geleid tot situaties waarbij leerlingen die consistent op VWO-niveau presteren, nu een MAVO-HAVO-advies hebben gekregen. In deze kwestie zie ik opnieuw het patroon waarbij bij gebrek aan duidelijkheid, de derde partij meteen als de schuldige wordt aangewezen; in dit geval de verschillende toets aanbieders. Er wordt geen aandacht besteed aan de inhoud. Mijn eerste vraag zou dan ook zijn: wat is er precies veranderd in de normering? Pas dan kunnen we betere conclusies trekken over de afwijkende resultaten onder de leerlingen.

Eerlijk gezegd, als de school niet op de hoogte is van de normen die gewijzigd zijn, kunnen ze ook geen gerichte ondersteuning bieden aan de leerlingen, om hen te helpen voldoen aan de norm van de toets. Hoewel ik begrijp dat leerlingen tegenwoordig eerder worden bijgestaan door huiswerkinstituten. Het lijkt erop dat scholen zich minder bezighouden met hun kerntaak, namelijk het ondersteunen van de leerlingen bij hun schoolprestaties. Er wordt te veel aandacht besteed aan zaken die geen prioriteit hebben, zoals de Week van de Lentekriebels en activiteiten gericht op creatieve ontwikkeling. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er weinig lestijd overblijft voor de begeleiding in vakken waar veel leerlingen extra ondersteuning nodig hebben, toch? Beseffen de scholen nog steeds niet dat een andere aanpak nodig is gezien het lerarentekort? Denken ze dat de subsidies voor leerondersteuning voor altijd zullen blijven bestaan? Leerlingen zouden de nodige kennis moeten opdoen op school, en niet afhankelijk moeten zijn van bijlessen.

Soms begrijp ik niet waarom er over het algemeen zoveel waarde wordt gehecht aan de resultaten van een toets. Een toets blijft immers een momentopname. Dit instrument moet te allen tijde worden ingezet ter ondersteuning. Een leerling is een mens en mag niet worden gereduceerd tot zijn toets resultaat. Dezelfde persoon kan telkens een ander cijfer behalen voor dezelfde toets, afhankelijk van factoren zoals fysieke en mentale gesteldheid, de toets omgeving en andere externe omstandigheden op dat moment. Het kan ook zijn dat leerlingen de nieuwe doorstroomtoets slechter maken omdat deze afwijkt van wat ze gewend zijn. Maar wie ervaart een lagere score als meer problematisch? Zijn het de ouders en de leerkrachten, of zijn het de leerlingen zelf? Hebben de leerlingen van tevoren geoefend met de nieuw genormeerde doorstroomtoets?

Al lange tijd is bekend dat kinderen met een etnische achtergrond vaak een lager schooladvies krijgen. Ik zie echter ook dat Nederlandse kinderen die minder extravert zijn of niet voldoen aan de verwachtingspatronen van leerkrachten, een lager schooladvies krijgen. Dit heeft duidelijk te maken met vooroordelen van de leerkrachten. Leerkrachten die 'bang' zijn voor problemen of lastige situaties hebben de neiging om deze leerlingen aan hun lot over te laten, vooral als de leerling geen gedragsproblemen vertoont en de situatie accepteert; zolang ze geen moeilijke vragen stellen. Deze leerlingen zoeken thuis hulp of krijgen bijles betaald door hun ouders. Sommige leerlingen reageren echter wel op het ongeïnteresseerde gedrag van de leerkracht en vertonen gedragsproblemen. Wat moeten deze leerlingen anders doen als ze zich vervelen? Toch zien leerkrachten dit vaak als een probleem van het kind zelf, niet van henzelf. Zowel rustige als ‘assertieve’ leerlingen krijgen een laag schooladvies, omdat ze een spiegel voorhouden en de professionaliteit van de docenten op de proef stellen. Welke leerkracht vindt het echt prettig om intellectueel en emotioneel uitgedaagd te worden door een leerling? Vanuit hun positie kunnen docenten deze kinderen als inferieur beschouwen, wat logischerwijs kan leiden tot onontdekte potentiële talenten.

Het geven van een lager schooladvies kan ook voortkomen uit de angsten of het gebrek aan vertrouwen dat een leerkracht zelf heeft in zijn leerlingen. Misschien heeft de leerkracht zelf ooit gefaald of heeft zij zich in een emotioneel onveilige situatie bevonden, waardoor zij haar angsten of wantrouwen projecteert op bepaalde leerlingen die volgens haar bescherming nodig hebben. Vanuit goede bedoelingen remt zij zo onbedoeld de ontwikkeling van de leerlingen af. Zij wil deze leerlingen namelijk behoeden voor falen of teleurstelling, waar zij zelf immers ontzettend bang voor is. Aan de andere kant zijn er ook leerkrachten die juist te veel zelfvertrouwen maar weinig inzicht in mensen hebben. Zij zijn zo overtuigd van hun (voor)oordelen over leerlingen dat ze het pad naar een goede toekomst van hun leerlingen kunnen versperren.

We mogen niet vergeten dat het maken van een toets emotioneel veel impact kan hebben op een kind. Veel leerlingen scoren laag op een toets, niet omdat ze de inhoud niet kennen of niet hebben geleerd, maar bijvoorbeeld vanwege de spanning waardoor ze veel lesstof niet goed kunnen opnemen of vergeten op het moment suprême. De uitspraak dat sommigen van ons praktijkgericht zijn en daarom beoordeeld moeten worden in de praktijk, klopt ook niet helemaal. De zogenaamde 'praktijkmensen' raken benauwd doordat alle focus op een toets moment wordt gelegd. Bij praktijkbeoordelingen wordt gekeken naar hun handelen gedurende een bepaalde periode als geheel, en niet alleen naar één moment. Door de nadruk op toetsen op school en de uitspraken van volwassenen, zijn kinderen gaan geloven dat ze niet kunnen leren en dat ze alleen geschikt zijn voor praktisch werk.

Het plan om de normering van de doorstroomtoetsen te wijzigen, draagt niet noodzakelijkerwijs bij aan de kansengelijkheid van de leerlingen. Als de norm dusdanig wordt verlaagd om meer leerlingen een hoger schooladvies te geven, maar niet voldoet aan internationale normen, kan dit ten koste gaan van het niveau en de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Wat er vóór de toets gebeurt, is bepalend voor de kansengelijkheid. De inhoud of de norm van de toets hoeft niet te worden veranderd, maar er moet gewerkt worden aan het proces van begeleiding voorafgaand aan de toets. Als sommige leerlingen een lage score halen voor de toetsen, betekent dit dat de begeleiding die ze op school krijgen onvoldoende is. Leerkrachten en scholen zouden zich professioneel moeten verbeteren door hun bevooroordeelde blik los te laten, zowel op hun eigen functioneren als op de prestaties van hun leerlingen. Het is niet rechtvaardig om de schuld neer te leggen bij de leerlingen, die afhankelijk zijn van het onderwijssysteem.

Ondanks dat toetsen spanning met zich meebrengen, ben ik er ook niet voor om de toetsen af te schaffen. In de afgelopen decennia heb ik al ontwikkelingen gezien op middelbare scholen. Naast het afnemen van toetsen worden allerlei opdrachten meegenomen in de eindcijfers, met verschillende weegfactoren. Hierdoor wordt het inderdaad minder spannend voor leerlingen wanneer ze toetsen of tentamens hebben. Ik moet zeggen dat het maken van toetsen een eerlijker beeld geeft van de cognitieve capaciteiten van individuele leerlingen. De beoordeling is immers makkelijker te objectiveren: een juist of fout antwoord is terug te vinden in het lesmateriaal. Bij het beoordelen van opdrachten is alles veel subjectiever. In een groepsopdracht kunnen leerlingen meeliften op het werk van een andere ijverige leerling. Bij schrijf- of andere opdrachten kan de inhoud worden gekopieerd van het internet, en tegenwoordig zelfs met behulp van AI. Het is moeilijk te beoordelen hoeveel kennis daadwerkelijk van de leerlingen zelf afkomstig is. Daarom vind ik dat de verhouding tussen toetsen en opdrachten proportioneel moet zijn.

Het leren vlak voor toetsen en tentamens is zeker geen goede aanpak. Scholen zouden zich meer moeten richten op het implementeren van een duurzaam leerproces. Er is geen waarde in het behalen van een diploma als men niet meer weet wat er geleerd is. Verder moeten leerlingen leren omgaan met hun angst of spanning op een manier die hen levenslang ten goede komt. Prestaties zijn nu eenmaal nodig in een economisch gedreven wereld; dit stopt niet nadat we van de schoolbank af zijn.

Wat kunnen scholen dan doen? Scholen kunnen in de klas veel herhaling en oefening aanbieden in leervakken, waardoor de schooluren doeltreffender worden benut. Maak het leerproces van cognitief leren zowel boeiend als effectief voor de leerlingen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.